Achterbank

14 januari 2014

Voor het pas ontdekte fotoarchief van Frans Zwartjes gaan we op zondag naar het Fotomuseum in Den Haag. Vooral omdat het bijna klaar is daar met het vertonen, en we het anders gemist zouden hebben. Het is iets wat we vaker doen, met de auto, hond op de achterbank, op tijd op pad zodat we op ons gemak eerst een heerlijke koffie bij restaurant Gember kunnen drinken, appeltaartje eten. De auto parkeren we aan de vijverkant, zodat hond op de achterbank op de vijver kan uitkijken: haar grote kop kunnen we vanaf ons tafeltje achter het raam van het restaurant zien.
“Zie je wel, ze kijkt naar ons, wat zielig eigenlijk,” zeg ik tegen mijn vriend, maar hij zegt dat het niet kan van deze afstand. Het kan wel, maar de hond ziet ons heus niet. Het lijkt maar zo. Wij zien haar kijken omdat ons schuldgevoel wil dat ze naar ons kijkt, maar zij kijkt slechts suffig voor zich uit, en weet van niks; alleen dat we terug zullen keren. Daar zijn we hondstrouw in. Het is een vaste gewoonte, en ze weet – zo denken (en hopen) wij tenminste – dat het wachten van korte duur zal zijn. Op de achterbank een dekentje, en een kluif.

Na de koffie beginnen we met ons museumbezoek. Dat we op een overzicht van het werk van Koos Breukel getrakteerd worden, is een onverwacht kadootje. In de overkill aan mogelijkheden voor cultureel vertier, noem het de broodnodige voeding die wij continu nodig hebben om een gelukkig leven te leiden, was deze expositie anders geheel aan ons voorbij gegaan. Schandalig natuurlijk. Het werk van Breukel bestaat voornamelijk uit portretten, veel portretten, ja, wat wil je, het is een overzicht van decennia noeste fotografische arbeid uitgevoerd uit naam van een uiteenlopende groep opdrachtgevers en autonome, intieme portretten van familie en vrienden.

Wat is het Breukelse waarmee hij een stempel drukt op al zijn subjecten? Onder welk juk zuchtten zij allen? Welk geheim kregen zij vlak voor het klikken van de sluiter ingefluisterd? Het is een prettig soort ongemak en ongrijpbaar soort van soeverein waarmee de gezichten van de geportretteerden zijn omgeven; een je-ne-sais-quoi waardoor we gedwongen worden op een passende manier terug te kijken. Mijn vriend noemt het melancholie en vervolgt licht schokschouderend zijn weg, de ogen gezogen houdend aan de werken, terwijl mijn hoofd in een beschroomd ‘nee’ van een ander weemoedig weten ja zeggen wil. Het gaat dieper, denk ik, wat daar gebeurde, toen, tussen fotograaf en zitter, lichtschilder en model. Koos Breukel, oei! Van dat werk dat beter wordt van beter kijken, fijn.

Onze grande dame, ja, La Maxima hangt op groot formaat op de wand achterin, haar man hangt een kleine meter naar rechts, een stukje kleiner is de afdruk. Of de beide portretten op hetzelfde moment zijn genomen, durf ik niet te zeggen. De salonophanging die het museum hanteert, maakt van de wand een mooie drukke bedoening, ofwel, er hangen nog vele anderen tussen, boven, onder, eromheen. Ondanks de drukte steekt het portret van Maxima er met kop en schouders bovenuit. Of je nu voor of tegen koningshuis, struikelt over de foute vader, of een hekel hebt aan staatsportretten in het algemeen, dat alles mag de receptie van dit fotografische werk niet in de weg staan. Ik kan gerust nog een riedel afsteken over het vernuft van deze fotograaf, dat hem niet zit in buitensporige sets of trukendozen, au contraire. En met het woord minimalistisch kom je tegenwoordig ook niet meer weg als schrijver, dus dat woord is bij deze dan ook niet gevallen. Het is simpel, nee, het is gewoon briljant hoe de licht sinistere glimlach van deze jonge vorstin van de man die haar tot deze hoogte heeft verheven, een wachtend hondje op de achterbank maakt. Dat uniform. Die droefheid.