Bericht

9 januari 2018

Een voicemail bericht. Het is mijn bejaarde ex-celloleerling. Ze is een paar jaar terug gestopt met lessen omdat ze te zwak was om echt te kunnen spelen. Een perfectionist. We delen meer dan celloliefde en als ze belt gaat het over van alles. Literatuur. De lieverd leest als een bezetene: ‘de letteren’ hebben een goeie aan haar. En ze heeft smaak.

Haar stem is steevast hees van het roken: ‘Hallo Em, daar ben ik weer, nou, wat is dit nu, ik las in de overlijdensberichten van de Volkskrant dat je vader is overleden, wat vreselijk verdrietig allemaal toch weer, maar ik zag je dat De kuur tot de beste boeken van het jaar hoort volgens de redactie. O, wat ben ik trots op je. Ben je al met je derde bezig? Je gaat wel door, hè? Mis je je vadertje? Dapper ding. Waar blijven de literaire prijzen?’

Ze lacht, verslikt zich, hoestend vraagt ze of ik terug wil bellen. Opnieuw beluister ik het bericht. Ik glimlach naar haar woorden en knik een beetje. Ze zegt dingen over de dood, hoor ik nu. Hoe kan ik dat net gemist hebben? Is iemand van haar kennissen overleden? Haar familie is uitgestorven, op één broer na. Ze herhaalt dingen. Een mantra die uit twee delen bestaat, beide empathisch en liefdevol: ‘Ik ben verdrietig voor je. Ik ben trots op je.’

Pas na een derde keer terugluisteren, hoor ik haar over haar broer vertellen. Hij heeft een nieuwe vriendin die ook van hem lijkt te houden.

‘Kom er eens om, ‘ zegt ze. Liefde is ingewikkeld. Hield jij van je vader? Het was geen makkelijke man, hé?’

Eindelijk bel ik terug en we praten. Soms is het stil en dan ademen we samen.

‘Je vadertje,’ vraagt ze, ‘had hij het benauwd?’ Jawel, zeg ik aarzelend. En? Ben jij al gestopt met roken? Haar lach overstemt haar hoestbui. Nou, neu, zeg ik, ’s avonds een beetje.

We hoesten samen, zodra de een begint stopt de ander.