Drijven

6 januari 2013

Duizenden fotoafdrukken liggen uitgedroogd in een bak, ooit gevuld met misschien wel duizenden liters water. Ik kijk naar de grootste ontwikkelbak aller tijden in een van de leukste zalen aan de achterkant van het Gem. Om de hoek staat mijn kleine auto uit te dampen van de rit naar Den Haag. Hij is lek. Onderweg moest ik stoppen om een van de ruitjes door een jongen van de buitendienst van een benzinestation opnieuw te laten gafferen. Wie niet weet wat dat is, mag gerust met mij een ritje komen maken. Tegen de tijd dat iemand mij erom vraagt is de reuzenbak – (geen echte ontwikkelbak, stel je voor!) – allang uit de leuke zaal verdwenen. De afdrukken die in de bak lagen, zullen vermoedelijk in een container zijn verdwenen. Ik had ze graag willen zien drijven. Was ik maar eerder gaan kijken. Want nu maakt het beeld van de dorre drukken me vooral droef. Het ging om het idee, denk ik dan. Toch word ik meestal gelukkig van haar werk. Amie Dicke doet iets heel krachtigs met eenvoudige middelen. Ook hier. Ik loop naar een werk tegenover de zaal met de grote bak. Het is een kruising tussen relikwie en readymade: een altaar gemaakt van of rond een kleine mannequin. Zonder hoofd, zoals het hoort bij een goede, gebruikte, gevonden (of gekregen) pop. Het lichaam is beplant met kaarsen die gebrand hebben, eromheen liggen plassen kaarsvet, daarin gestrande klonten. Suikerklonten. Het klinkt naar niks als ik het zo zeg. Het is bloedmooi. Ik word er hebberig van.

Ik zie een bak met water en denk aan een bak met ontwikkelvloeistof en de foto’s die daarin tot leven kunnen komen. Maar in deze museale bak moet de druk het leven laten. Het is vrijwel onmogelijk om niet over fotografie te praten zonder te verdwalen in ingewikkelde metaforen die de hele symboliek van leven en dood lijken te omsingelen en ondertussen weinig substantieels zeggen. In de bak met water drijven natuurlijk geen duizenden afdrukken, het zijn er wel heel erg veel. Afdrukken uit Amie’s eigen archief gemixt met dat van het museum, door het water lossen de kleuren op. Dicke doet dit vaker, het toveren met middelen die dat prachtige proces inluiden van verdwijnen waardoor iets onzegbaars verschijnt, middelen als oplossen, wegschuren, inbakeren, doorboren. Ik vind het oplossen het mooist, de werking van het water, het vernietigen van het gedrukte beeld en daar dan heel dichtbij dat poppetje plaatsen, de mini mannequin, van een kind, bedenk ik nu, zo klein is ze. In het plastic lijfje kaarsen in alle kleuren van de regenboog. En dat alles dichtbij het verdronken papier, de stervende drukken, magenta (ik wilde zeggen bloeddoorlopen want dat zou zo mooi in de context passen ware het niet dat de kleur van bloed weinig met rood van doen heeft); de eerste kleur die vrijkomt als je printinkt dwingt tot lopen. En dan stuit ik toch op een probleem, want analoge drukken lopen toch niet zo maar even uit? Ik meende als analoog adept naar traag verschenen afdrukken te kijken en voelde mijn hart mede daardoor sneller kloppen. Nee, zeg. Heeft Amie voor het monumentale beeld een flinke zwengel aan de digi printer gegeven? Van mij mag het, het effect is er niet minder om. Maar het genieten van de vele dwarsverbanden die ik meen te mogen leggen, is er toch even door bedorven. Dan trekt de gêne op, dat ik het werk niet goed begrepen heb.