Hippigheid

13 januari 2016

In De kuur (mijn tweede roman in ontwikkeling) maakt vader een opmerking over het taalgebruik van zijn jongste zoon. Vader is bijna zestig, komt oorspronkelijk niet uit Nederland (Duitstalig), spreekt netjes. Superbeschaafde man, sjiek. Zoon is negentien, kind van deze tijd (weet ik als tweeënvijftigjarige wel wat dat inhoudt?), te oud om echt stoer te willen doen, te jong om niet mee te mogen gaan in talige hippigheid. Dat laatste is een woord dat je niemand van een bepaalde leeftijd zal horen gebruiken. Of ben ik de enige? Klassieke verwarring van de schrijver met het personage, ach, we schelen slechts zeven jaar.

PS Mijn Word spellingscorrector merkt ‘hippigheid’ aan als een fout, en geeft de woorden ‘happigheid’ en ‘kippigheid’ als alternatief.