Hondje

4 oktober 2013

Dierendag. De heilige Franciscus twitterde zich suf tot een wolk vogels en wist de veelheid aan soorten te waarderen. Zij hielden van hem. Vleugels fladderden en dat hij gewoon mocht zeggen dat de vleugels fladderden zonder zich op voorhand te hoeven generen voor de kitscherigheid van zijn spreekstijl, o, hoe heerlijk moet het ergens toch zijn geweest, de wereld die het nog moest hebben van traagheid, tijd in het algemeen, mondelinge overlevering, beperkt.
Ik had een vriend, ooit, die fan was van Sint F en dan van het imiterende soort, echt waar, maar iedere poging om te zijn zoals hij liep op niets uit. Hij zat te vol van zelfhaat om van enig nut voor een ander te kunnen zijn. En dieren vrat hij op met huid en haar, de creep, hij rookte ze uit hun holen, fileerde de mooiste vissen louter gedreven door het verlangen naar het simpele genoegen om ze op te kunnen eten. Bastard.

Ik ben geraakt, denk ik, een tip van een vleugel van een drager van het vrije woord scheerde zonet rakelings langs mijn hoofd en mijn denken kreeg een tikje, voorhoofd een bescheiden deuk, de meute die ik niet kan zien lag van het lachen in een kreuk. Ach.

Dat ik op dierendag vreemd genoeg maar aan een persoon kon denken. Een fotoreportage van haar geweldige huis in Parijs (ja jaloers ja ik beken) scheurde ik uit een Vogue van inmiddels enkele jaren terug, en heb ik al die tijd bewaard: Gertrude Stein en een van haar crazy poedels. Groot dier, wit, slim. De extravagante absurditeit van de krullerige vacht, de koene uitdrukking van de ogen, dat hoofd, zeg. Die kop. Pardon.

Het is dierendag en ik prijs me gelukkig dat ik in het bezit ben van een eigen hond. Een die nog leeft. Wat fijn! Geen poedel, nee, een ander soort, het is volstrekt onduidelijk uit welke rassen mijn hond tot stand is gekomen, een mooie vagerik, het product van minder vage hondachtige types die samen steeds iets vagers voortbrachten en mede daarom weet zij vaak niet goed wie zij is. Door mij snapt ze het soms weer een beetje. En ik zie mezelf door haar, de altijd aanwezige spiegel, de hooggevoelige sensor, de lastige tante die om rust piept als ze weer onraad ruikt in huis, genoeg heeft van de stress sfeer, soms vaak, dan soms. Rust!

Gertrude Stein schreef wonderlijke wijsheden en jongleerde dadaesk met woorden, zei ondertussen leuke dingen over identiteit. Ik zou zeggen: Chew on this for a while (sorry, maar het klinkt toch beter zo dan in een vertaling). Het is best wel een kluif, weliswaar behoorlijk versleten in het gebruik, en toch is het geen cliché, wat jammer is want die status heeft het inmiddels eigenlijk wel verdiend:

I am I because my little dog knows me.
That does not prove anything about you it only
proves something about the dog.

I am I because my little dog knows me, … and yet
the little dog knowing me does not really make me be I
… because after all being I I am I has really nothing
to do with the little dog knowing me, he is my audience, but
an audience never does prove to you that you are you.
And if I am I because my little dog knows me am I I.

(Gertrude Stein, uit: The Geographical History of America or the Relation of Human Nature to the Human Mind (New York: Random House 1936)