Nederlands voor beginners

24 mei 2013

Op een openingsborrel georganiseerd door twee vriendinnen die ook in de kunsten werken, ontmoet ik een Engelsman. Het is een snoeikoude vrijdagmiddag en ondanks de goede kunst sta ik toch vrij snel buiten met een biertje en een sigaret. De Engelsman is jong en nerveus, zijn glimlach straalt aan en uit, hij lijkt om hulp verlegen om zich een houding te geven. Een extra bierflesje is zo gehaald en dat hij een sigaret vast wil houden, heb ik snel gezien. Amsterdam is te gek maar de Nederlandse taal, vertelt hij, is een killer. Hij leert het nooit als het zo doorgaat. Als wat zo doorgaat? Iedereen spreekt Engels met hem en ondanks de zin in gemeenschappelijkheid die veel kunstenaars in met name Amsterdam tijdens het knoestige Engels spreken willen demonstreren, hem doen ze er geen plezier mee. De basis uitwisselen, okay, maar wanneer komt hij aan het oefenen van de nuance toe, hoe leert hij de woorden die zich niet naar het Engels vertalen laten? Ik val hem bij, in het Engels, dom natuurlijk, en begin een zijweg in te slaan waarin ik scherm met woorden als ‘cultuur’, ‘literatuur’ en ‘folklore’. We knikken elkaar toe, in het Engels, want zonder iets te zeggen elkaar een glimlach en een hoofdknik schenken, doet een Nederlander niet zo snel. Het kan aan mij liggen; ik mag het zelden meemaken.
Vuurtje, vraagt de Engelsman, ik knik nog maar een keer en vertel hem dat mijn tante, Amerikaanse van origine, inmiddels al ruim dertig jaar in Nederland woont, en het nog steeds een moeilijk moment vindt wanneer mensen haar niet in het Nederlands maar in het Engels aanspreken. Dat die mensen het niet zo rottig bedoelen, daar kan zij ook wel inkomen, maar als het vaak en vaker gebeurt is het toch behoorlijk vernederend: ‘My Dutch is simply not good enough,’ is een hardnekkige gedachte die zich snel in een ‘Ik ben niet goed genoeg’ laat omdenken. Vraag eens rond, vrijwel iedere buitenlander, immigrant en een enkele verdwaalde zichzelf wel erg serieus nemende toerist kan dit beamen. Dit gevoel. Buiten de boot vallen. Niet in de smaak. De uitzondering op de regel zijn. Het vijfde wiel aan de wagen. Vreemd zijn. Anders. Niet van hier. Niet als wij. Zijn zoals zij. Terug moeten naar eigen land. Jezelf constant moeten verantwoorden waarom je hier bent.