Wakker

2 juli 2018

Wakker worden – voor de wekker afgaat – ervaar ik als iets stoers, een bewijs dat mijn innerlijke klok goed werkt. Ik ga rechtop zitten in mijn bed en drink water dat klaarstaat in een glas op het nachttafeltje. Het geluid van krakende traptreden in de gang verraden het vertrek van mijn lief, op weg naar beneden, het huis uit en de boze buitenwereld in, een wereld die wakker is, een wereld van volle treinen, hectisch werk.

In de binnentuin waar ons huis aan grenst, net als vele huizen van goeddeels anonieme buren, echoot het gesprek van een jonge man aan de telefoon. Hij is net wakker, zegt hij. Ja, dat hoor ik. Zijn stem is vriendelijk. Hij geeuwt als een kind. Toch zou ik willen dat de situatie anders was, dat we tientallen jaren terug waren, in een tijd toen we voor het voeren van vroege ochtendgesprekken aan de telefoon gebonden waren, letterlijk gebonden, op een vaste plek gehouden in het huis, door een draad.

Dan had de jonge man zijn ochtendgesprek op gedempte toon gevoerd, bezorgd om zijn lief niet wakker te maken.