Mislukte foto’s bestaan niet in de expositie van Gerard Fieret
1 september 2017Mislukte foto’s bestaan niet.
De oude en de nieuwe zalen van het Fotomuseum in Den Haag zijn tot tien september van dit jaar gevuld met het werk van de Haagse fotograaf Gerard Petrus Fieret. Een overdonderende hoeveelheid analoge afdrukken van een hyperproductief kunstenaar. De man was een bekende Hagenees, fluistert de vriendin die mij vergezelt. Ze woont zelf al lang in het Haagje.
‘Vaak kwam ik hem tegen en dan vond ik hem best sneu.’
Toen hij ouder werd, vertelt ze op weemoedige toon, zag ze hem steeds vaker. Een bijzondere shabby verschijning in de redelijk chique stad, sjokte hij onder een uitgedoofde halo van beroemdheid, fiets aan de hand, propvolle boodschappentassen aan het stuur. Ik schud mijn hoofd. Dus? Is dat zo bijzonder dan? Zo’n man wordt ouder en… Tassen? Vol met wat?
Vogelvoer. Brood.
‘Hij was echt oud.’
Een oude man met een baard en een obsessieve sympathie voor duiven doet denken aan het archetypische van vooroordelen zwangere beeld dat de brave burgerman heeft van mensenschuwe kluizenaars.
‘Jouw woorden,’ zegt ze. Mensenschuw. Aan mijn hoela. Kijk eens om je heen. De man was dol op mensen. Vrouwen. We staan stil bij de titel van de tentoonstelling: ‘Mislukte foto’s bestaan niet.’ Een bekende uitspraak van Gerard Petrus Fieret (1924 – 2009) zelf. Het zet je als kijker meteen aan het denken. Maar is het waar?
‘Jij fotografeert ook,’ zeg ik tegen mijn Haagse kennis, tevens kunstenaar. Ja.
‘Jij ook.’
Nou. Soms. Bovendien maak ik alleen een foto als een concept voor een grote werk dit dicteert. Ja, dat klinkt duur, sorry. Van pak hem beet vijf rollen middenformaatfilm laat ik er hooguit drie zien. Sterker nog. Meestal blijft het contactvel in een lade in mijn atelier. Dan werkte het niet, helaas. Ik fotografeer zo min mogelijk. (En Instagram dan? Telt dat dan als serieuze of seriële fotografie? Nee.)
Het ruikt lekker in de museumzalen. De andere bezoekers zijn rustig. Een vrouw in een strakke jurk loopt met gezwinde pasjes naar een plek ergens achterin. Daar klinkt haar stem vrolijk en opgewonden.
‘Gevonden!’ hoor ik haar blij roepen. Tegen wie praat ze? Later blijkt dat ze op zoek was naar de documentaire, daar kwam ze voor, die wilde ze zien. Zou ze Fieret gekend hebben en zo ja, hoe goed?
Ik moet door de knieën om een foto van een venusheuvel met weelderige haardos te kunnen bekijken. Dat is leuk opgehangen, zeg ik. Mijn Haagse vriendin maakt een foto van mij terwijl ik een foto maak. We lachen eerst ongemakkelijk, later vrijuit.
‘Droste-effect!’ roepen we in koor.
Een prettig zithoekje nodig uit om naar een documentaire te kijken. (Daar zit de vrouw van de jurk en het hoerageroep.) Ja, bevestigt de voice-over: de man met de camera op de buik, de man die bomvolle tassen met duivenvoer aan het stuur van zijn fiets vervoerde, was een bekende verschijning in Haagse kringen. Hij hoorde bij het straatbeeld. Wie mazzel had, zag hem regelmatig en liet de vastberadenheid op zich afstralen, de man met zijn grootformaat portfolio map onder de arm, om het werk aan museumdirecteuren te tonen. De voice-over krijgt een prijzende klank. Ja, dat klinkt supergoed, vind ik en ik knik mijn grauwe vooroordelen over mannen in schemerige kamertjes die met camera’s met naaktmodellen verkeren weg. Er komen andere typeringen van de mens Fieret voorbij.
‘Hij was obsessief, lastig, angstig.’
De toon wordt lichter, de bewondering keert terug, en klemt zich vreugdevol vast aan de basistoon van het begin. Je ziet met name beelden van een kunstenaar met een onophoudelijke lol in het experiment. Iemand die met weinig middelen zocht naar tastbaar bewijs van de ontmoetingen die hij had met een select gezelschap anderen, overwegend vrouwen. Maar, en dat deprimeert mij wel een beetje, de omgeving waarin hij een werkrelatie met zijn modellen aanging, is simpel en rommelig, op het randje van armoedig.
‘Hij drukte zelf af, harde contrasten. Ik weet niet of ik het mooi vind.’
Onzinnige opmerkingen ontvallen me. Maar dan sta ik toch een behoorlijk tijdje voor een analoge ‘silver gelatine print’. Hij is ruim ingelijst waardoor de randjes lekker opkrullen. Vergeelde plakbandjes maken het geheel mooi morsig af. Het is geen menselijk lichaam, maar een object. De foto is abstracter dan de rest. De hardheid van Fierets afdruktechniek stoort me hier een stuk minder. Alsof dat wel mag bij dingen die door de mens gefotografeerd worden en niet bij vrouwenlichamen.
We lopen door en komen in een heuse eregalerij. Een keur aan kunstenaars en fotografen hebben Fieret vereeuwigd op film. Koos Breukel geeft de zwarte glans van de ziel zelfverzekerd weer, in een portret uit 2009 trok Fieret een pet over zijn smoel: een geste of pose die aan avant-garde doet denken en surrealisten. Daar had de vrije Haagse vogel verder weinig mee van doen, denk ik, een benevelde seventiessfeer is wat je vooral in zijn portretten proeft, naaktmodellen die hij nauwelijks betalen kon, waardoor er iets broeierigs zit in de ‘selfies’ die hij maakte met de vele vrouwen. Blote wijven hadden schaamhaar in die tijd en niet omdat ze, zoals nu, moesten bewijzen dat ze feminist waren. Dat was nog maar net uitgevonden. Ze waren dat gewoon. Niemand had neppe tieten, vlees hing, tepels stonden alle kanten op, de lichamen pijnlijk echt.
Ik ben met mijn kunstvriendin in een andere state of mind aangekomen, we zijn volledig in beslag genomen en proberen te omschrijven wat we zien.
‘Een deel van een been, hoe zeg je dat, versneden lichamen, het handvat van een theepot, de kachel, bedoeld om het blote lijf van de dame in kwestie te verwarmen, geblakerd en roestig in een hoekje van het kader…’
Dit lijken foto’s van een andere maker. Nu wordt het spannend, ontroerend, schrijnend. Het is niet meer helder waar ding eindigt en mens begint. Compositie lijkt los en warrig, blijkt, als je goed kijkt, weloverwogen. Fieret was obsessief in het vastleggen van zijn dagelijkse werkelijkheid. Dingen en lichamen, hij ving ze met dezelfde onbeschroomde blik. Een natuurtalent.