Open ogen
1 april 2013BABY born is een enge naam voor een pop. Nu zijn poppen op zich al eng en etaleren ze al sinds mensenheugenis met graagte hun engigheid in horrorfilms, poppenverzamelaarsbeurzen, nare dromen en EHBO bedrijfstrainingen. Sinds ik als kunstenaar een tijdelijk bijbaantje in de kinderopvang heb, word ik regelmatig op herhaling gestuurd om mijn kinder-EHBO-skills goed op peil te houden. Het babypopje dat ik met twee vingers op het rubberen borstkasje moet reanimeren, is een cleane versie van de Bride van Chucky maar daar is dan ook alles mee gezegd. Nu ben ik wel wat gewend. Bovendien hoef je als kunstenaar je fascinatie voor de meest krankzinnige aberraties van fatsoensnormen niet onder stoelen of banken te steken maar toch, thematische aan poppen gerelateerde kunstuitingen nemen af, misschien dat de Mike Kelleys van de toekomst nog in de buiken van hun moeders opgesloten zitten, god knows wat zij over twintig, dertig jaar voor gefrustreerde (goede) shit gaan produceren… mijn excuses voor dit driedubbele zijspoor en passend taalgebruik!
De pop die ik na een dagje kinderen opvangen op Goede Vrijdag in een plastic tas steek, leen ik om beroepsmatige redenen. Na een tijdlang bezielde strikken en andere feminiene symbolen te hebben getekend, wil ik mij schetsend verdiepen in een ander statussymbool van het übervrouwelijke: de foetus, de pasgeborene.
‘Op tweede paasdag ga ik in mijn atelier deze pop tot in de perfectie natekenen.’
De collega aan wie ik dit vertel, kijkt me ongelovig aan. Ze weet: die pop zien we nooit meer terug. Ik knik terug en haal mijn schouders op, een gebaar dat me wel passend lijkt. De pop is een jongetje, en hij is bruin. In correct International Art English (IAE) heet dit ‘black’, de internationale taal van de kunsten is doordrenkt van politiek. Zijn ogen zijn lichtbruin, dat dan weer wel. Ik heb hem uit het rijtje babypoppen op de vensterbank van de peutergroep geplukt, niet omdat hij de enige zwarte babypop was, maar omdat hij mij van alle exemplaren het meest levensecht toescheen. Ik kan het eigenlijk niet goed beoordelen. Het is lang geleden dat ik, als kinderloze, een baby in mijn armen had. De kinderen die ik parttime mag verzorgen en entertainen zijn over het algemeen een stukje ouder. Thuis doe ik de plastic tas open en bekijk het plastic lichaampje. De voeten met de opvallend lange tenen. De gegoten plooien om de enkels. Het naveltje dat naar buiten is gestulpt. Het geslacht dat er natuurlijk uitziet. Wat voor mal is er voor dit kereltje gebruikt? Een echte baby? Mag dat en hoe doen ze dit dan in de BABY born fabriek? Hoe? En waarom is het belangrijk om te spelen met een baby die op afstand niet van een echt kind te onderscheiden is? Het heeft met een verbeterde identificatie te maken, of het is als pedagogisch concept zorgvuldig ontworpen om het empathisch vermogen te stimuleren. Dat laatste lijkt me meer voor de hand liggend in een kinderopvang onder de rook van het Stedelijk Museum, waar een zwarte speelgoedbaby zijn helend werk moet doen onder de overwegend blanke prinsjes en prinsesjes. Is dat een goed ding, dat van die overtuigende gelijkenis tussen pop en echt? Ja, ik denk van wel. Mijn poppen van vroeger hadden niets specifieks, geen enkel detail was toegevoegd aan het basale ontwerp, een onnatuurlijke representatie van de menselijke soort was het streven geweest tijdens het ontwerp- en productieproces – zo leken de wenkbrauwen op omhoog gewaaide komma’s. Sterker nog, ik kan me niet herinneren een levensechte babypop te hebben gehad. Een jongetje zoals deze BABY born. Een zwart jongetje. Niets van dat alles. Truttige poppen kreeg ik met synthetisch haar, en stroeve beentjes waar je met moeite wat beweging in kreeg. Poppen die hun hele poppenleven naar kunststof bleven ruiken, en niets wisten van de fabrieksmatige talkgeurtoevoeging van tegenwoordig. Talk. Dat moest je zelf maar aanbrengen, als je al op het idee kwam. En als het mocht van je moeder, want die had een grote zeg in het kinderspel.
We praten natuurlijk over de jaren zestig. Ik onderdruk de neiging een eenzaam google fest te houden in gezelschap van de resultaten van de zoekwoorden ‘pop’ en ‘jaren zestig’ en pak de door mij ontvreemde plastic pop uit de plastic tas. Ik leg hem op tafel en bestudeer hem nog een keer, het potlood in de aanslag boven een vel schetspapier. Het stoort me dat hij zijn ogen niet kan sluiten. Sterker nog, ik kan het bijna niet geloven. Ik leg het potlood neer, leg de pop op zijn rug. Het potlood rolt weg, ik houd de pop ondersteboven. Ik schud hem, zachtjes. Wat ik ook doe, de ogen blijven open. Het is geen echte BABY born. Was het maar een ‘born’. Dan was het een kwaliteitspop, met levensechte lichaamsfuncties. Een pop die tranen kan produceren, als het moet.