Saartje

10 februari 2013

Afgelopen week ben ik vijftig jaar geworden. De enige opluchting die ik voelde was over de afwezigheid van een levensgrote Sara pop voor de deur. Was ik in het zuiden blijven wonen, dan was dit onvermijdelijk geweest. Dat weet ik zeker. Sara. De naam van mijn eerste, eigen huisdier. Een katje, zes weken oud. Ze was de enige van het nest die de moederborst meed en niet dronk zoals haar broertjes en zusjes: dit was een mager beestje dat duidelijk altijd mager zou blijven. Ze had een zwarte vacht met een staart die eindigde in een witte punt.
‘Aah…’
Ik was de kamer binnengelopen en bij elke stap die ik zette, maakte het dier een soort sprongetje. Het was echt blij om mij te zien. De kamer was een gemeenschappelijke ruimte in een studentenhuis dat eigendom was van het Tilburgse studentencorps. Wie ooit de televisieserie Feuten heeft gezien, en meent dat dit representatief is voor de woonsituatie van alle corpsballen, vergist zich deerlijk. Destijds was het allemaal niet zo bestudeerd sjofel/sjiek. Je reinste kaalslag was het eerder dat een look opleverde dat balanceerde op het randje van intens armoedig – goede smaak was in de meeste huizen ver te zoeken. Het donderde niet want ik was tot over mijn oren verliefd op een van de bewoners. Deze jongen had diergeneeskunde willen studeren maar was uitgeloot. Hij was op voorbaat verbannen van een volkomen bestaan, vond hij zelf en de consequentie was dat de staat hem eigenlijk dwong om iets anders te gaan doen. Iets wat vooral niet uit zijn hart kwam.
‘Rechten.’
Hij was een mooie man in wording met een melancholisch waasje om hem heen, de mondhoeken die altijd wat omlaag leken te wijzen, hetgeen niet veroorzaakt werd door een aangeboren vorm van dedain maar door een oprecht gevoelde somberheid, een lijden aan het leven. Verder was zijn pragmatische levenshouding vrij nonchalant, in alles eigenlijk. En in de aanloop naar onze liaison manifesteerde zijn onverschilligheid voor detail, nuance en het specifieke zich niet alleen in de manier waarop híj zich door míj liet versieren maar vooral in de manier waarop hij mij en het katje samenbracht. Hoe hij over het katje sprak, en vooral, zo bleek later, zijn misvatting over de juiste sekse van het katje. Want het katje, dat ik Saartje had genoemd en in korte tijd uitgroeide tot een pittige, zwarte kat die eigenlijk altijd op strooptocht was en zelden thuis, bleek bij een bezoekje aan een dierenarts met mijn zwaargewonde kat waarvan ik vermoedde dat ze door een stel katers nogal ruw onder handen was genomen, een mannetje.
‘Ik zou hem Brammetje noemen als ik jou was.’

Inmiddels was ik naar Amsterdam verhuisd met kat en al. Het was allang uit tussen mij en de mooie student en ik was de kortstondige relatie allang vergeten ofschoon ik leefde met een levend bewijs. De verhuizing betekende voor mij meer dan zomaar een nieuwe start. Het was een breuk met het verleden, met de studie die ik deed, met de vrienden die ik had en vooral met een beklemmende sfeer die in het zuiden des lands hangt die moeilijk uit te leggen valt of te begrijpen valt als je er zelf niet jarenlang hebt gewoond. Het laatste wat ik wil is zeggen dat er uit het zuiden zelden iets goed komt. Ik heb er goeddeels een heerlijke tijd gehad. En de vervelende verwikkelingen rond Saartje die eigenlijk een Brammetje was, voor wie het vertrek uit Tilburg absoluut het slechtse ding was wat haar/hem overkwam, zouden me juist het bewijs in handen moeten geven dat ik daar langer had moeten blijven. Het is inmiddels ruim vijfentwintig jaar geleden. Ik heb onlangs Sara gezien zoals dat zo mooi heet. Met de mooie jongen die eigenlijk dierenarts had willen worden, was ik misschien wel getrouwd als ik gebleven was. Stel je voor.