Zwart

6 november 2013

Zeg het maar: zwart is een kleur, geen kleur, kiezen kan, opzoeken mag. Ik lees Koprot van Harry Vaandrager en voel een groeiende behoefte om te schreeuwen. Ik doe het niet. De buren zijn het niet gewend.
Waar mijn schreeuwbehoefte door getriggerd wordt, willen jullie nu met zijn allen vast hartstochtelijk weten. Goed. Dat komt neer op een poging om te vertellen waar het boek over gaat. Wel. Een zoon en zijn moeder, de protagonisten, spreken tot elkaar alsof ze een betaalde opdracht hebben gekregen van een overheid in een voormalig Oostblokland om van elk woord een wapen te maken, de woede kleurt de zinnen rood, uit de klinkers in de zinnen slaan vlammen. Schroeiende oogwimpers tijdens het lezen krijg ik ervan. Ik lees dus ik stink. Jaren terug las ik Aan barrels, dus ik wist wat me te wachten stond. Damn.

Moeder tegen zoon: ‘Geloof me, lieverd, verdwijnen kan je niet afdwingen. Het gebeurt. Of niet.’

Oké, na de inleiding verwachten jullie natuurlijk heel andere taal. En ik kan de verwachting hier in dit blog helaas niet inlossen uit vrees voor teveel pronken met andermans veren.

Ik zou zeggen: lees het boek van kaft tot kaft en vreet wat de Vaandrager pot schaft. Het is niet misselijk wat de man de lezer voorzet. Gaat het om dit goed vinden of beter dan iets anders? Nee, het gaat er volledig aan voorbij. Want wat hier staat het wijkt zo af van wat er verder in de schappen aan proza ligt, dat het daardoor juist een soort van must is geworden. Om het te lezen, duh. Ik kan het niet mooier maken dan het is. Zeg het daarom lekker lelijk, Vaandrager waardig.

De Franse schrijver Céline is als ijkpunt en vergelijkingsmateriaal in recensies van beide boeken voorbijgekomen, een naam als Beckett zeker ook. En ja, aan Beckett moest ik zelf meteen denken, weinig origineel als ik ben wanneer ik lezend het literaire tot mij neem en het door de macht ter gewoonte in voorgevormde kaders steek. Dit doen de beste onder ons, ik schaam me dan ook niet dus hier past geen sorry-mijn-naam-is-Corry. De naam Jan Arends is ook wel bij me opgekomen, al kleedt de taal van toen zich in een geheel andere, ingehouden toon dan de extraverte, volledig ontvelde klanken van dit neologistisch, sadistisch universum.

Beckett. Wie las net als ik naar aanleiding van een essay van Alain Badiou (in Handbook of Inaesthetics) over Worstward Ho Worstward Ho?

Ik heb een beeld in de aanbieding die Beckett door een drievoudige salto, virtueel dan hè, van zijn belachelijke, briljante master mind, uit drieduizend jaar beschaving van west naar oost en oost naar west, heeft weten te destilleren: de oude vrouw die krimpt tot kind en uit de voorhuid van het nog onschuldige geslacht, want het is een jongetje natuurlijk, brengt hij iets tot leven dat achter de taal was blijven hangen. Of niet. De basis is. Helaas wil ik hier geen voorbeelden geven, in de hoop dat het beeld van de transformatie genoeg aan associatie teweeg weet te brengen. Tot een soort ontvankelijkheid inviteert. Vergelijk het met iets in de week leggen, misschien klinkt dit al beter.
Op da valreep hier een nog een mooie zin, om nooit te vergeten, en het zou tevens kunnen slaan op de inhoud van Koprot in zijn geheel: ‘over woorden die het wit zwart doen blozen.’
Een uitspraak die vandaag de dag door weinig auteurs aan een personage wordt gegeven.

Verbind ik het weten van Beckett aan het denken van Vaan of leg ik het geluid van brekend bot af tegen scheurend blad dan doe ik iets anders dan met grof geschut zwaaien omdat ik geen grip krijg op een taal en toestand dat op het eerste oog weinig meer wil dan grof geschut inzetten. Niets is minder waar. Een korst aan talig pietepeuteren ligt achter de façades die op hun beurt weer hun best doen om zich staande te houden tegen de opkomende wind die op hen inbeukt en geen genoegen neemt met rede, emotie of conventie als sterke vierde wand. Ik zeg dit, wil je de bladspiegel zien als theatrale arena. Of zeg ik eigenlijk, zoek het maar uit en verdwaal maar raak in het web van woede en vilein dat het domein vormt van de diepongelukkige passanten en bewoners?

Ik kon me tijdens het lezen van Aan barrels, Vaan’s vorige, al met moeite aan de associatie met een existentialistische, gestileerde melancholiek onttrekken, al snap ik best dat iemand dat niet me eens is op basis van het volgende citaat: ‘Denken is masturberen bij wat niets weegt.’

O ja, by the way, folks. Dit is geen recensie. Houd ik mijn bloedeigen blog motto (‘over kunst, communicatie en dagelijks leven’) even tegen het licht dan zou ik zeggen dat het lezen van Koprot valt onder het kopje ‘communicatie’.