Gastblogger Guus de Bakker over De kuur (1)

26 juli 2017
De-kuur_Emily-Kocken_voor-smal_2017

Guus de Bakker (ouddocent Nederlands aan ondermeer het Pieter Nieuwland College) las De kuur. Verspreid over een aantal blogs zal hij zijn ontdekkingen met ons delen.

(1)

“In de marge verschijnen streepjes, sterretjes, uitroeptekens. Gewoonte, zoals ik geregeld bij het lezen notities maak in schriften, op systeemkaarten of achterkanten van kassabonnen. Vanzelfsprekend begint verkenning met het omslag: je kijkt tegen de steile kant van een ongenaakbare berg, dreigend uitstekend boven donker, cobaltgroen geboomte, een kabelbaan, maar mijn aandacht wordt vooral getrokken door het kasteeltje, een/het berghotel? Intrigerend.

Het motto ‘Was hij maar alvast op zijn bestemming, want eenmaal boven, dacht hij, zou je leven net als overal en niet, zoals nu, tijdens het klimmen eraan herinnerd worden in welke misplaatste sferen je je bevond.‘ leidt tot een excursie naar achterin: daar tref je niet alleen een handig overzicht van de personages en een vertaling van Zwitserduitse woorden en uitdrukkingen, maar ook een overzicht van de bronnen en een verantwoording, gevolgd door na- en dankwoord. Een gedegen aanpak.

In mijn Toverberg (Pé-Hawinkels) blader ik naar zijn vertaling van de mottotekst: ‘Hij wou maar dat hij op de plaats van bestemming was, want eenmaal boven aangekomen, zo dacht hij, zou men leven zoals overal en er niet zoals nu onder het klimmen voortdurend aan herinnerd worden in wat voor averechtse sferen men zich bevond.’ Het onbepaald voornaamwoord ‘men‘ is op weg archaïsch te worden, terecht wordt anno 2012 gekozen voor ‘je‘. Op internet lees ik dat er drie Toverbergvertalingen verschenen zijn: circa 1920: Dinaux; 1975: Hawinkels; 2012: Driessen. Uit onderzoek naar de vertalingen, vanzelfsprekend niet uitsluitend naar die motto’s, zou zonder twijfel een interessant fragment taalgeschiedenis tevoorschijn komen, maar dit terzijde. In ‘Bronnen en verantwoording’ lees ik: ‘Wanneer Barbara Engel aan de voet van de toverberg het Waldhotel de rug toekeert, sijpelt de vertaling van Pé Hawinkels eenmaal De kuur binnen. Eenmaal, voor de overige citaten uit De Toverberg heeft de auteur gebruik gemaakt van Hans Driessens vertaling’. Zoiets kan mij al enorm nieuwsgierig maken! Ik lees de inhoud. Hoofdstuktitels in deel 1 die me benieuwd maken: ‘Het raam in het huis op de Muzenbrug‘, ‘ Watergoden.’
Het zouden titels van romans van Hella Haasse kunnen zijn.

En dan nu door naar de eerste zin van de roman, van de twee pagina’s proloog onder de titel ‘Yves‘:

Ook zijn vader had ze gezien, onder het bed, in de kast‘.

De eerste zin van De kuur roept vragen op.

Zeven zinnen verder komt al één antwoord: ‘Vroeger geloofde zijn hele familie in de geesten van het boek.

En…

In het leven van de door hem bewonderde schrijver van de tragedie op de berg draaide alles om zijn carrière. Thomas Mann. Wat een succesverhaal. Zijn kinderen erfden zijn eerzucht,…

Deze gedachten roepen een vergelijking met Yves’ eigen kinderen op, hij ‘ontdekte dat er geen kuur was voor de ziekelijke onzekerheid van zijn eigen kinderen.’ en ‘Geen kuur‘, dat belooft wat.

Zie je, er is ons al veel aangereikt en dan moet het eerste deel nog beginnen.

Lezen dus, jongens en meisjes! zei ik vroeger.”