Luchtschrijven

3 juni 2015

Sinds een halfjaar kan ik praten. Klonk ik voorheen als een muis, nu heb ik een stem als een klok, de houten vloeren in het Veem Theater trilden van genoegen. In mijn eentje kan ik elke dag in het atelier inzingen, brommen, gonzen, en dan zelfs als schrijver aan de slag. Dat is en blijft in beginsel een stille professie, al kan het definiëren van dit werk ook aan mijn onwennigheid als spreker liggen.

Wonderlijk hoe moeilijk het wordt wanneer ik probeer een stukje tekst uit het hoofd te leren zonder stem te geven. Deel ik de ruimte met mijn ateliergenoot dan moet ook hij aan het werk kunnen en typen we gezamenlijk verbroederd met lichte vingers ijlend van werkdrift: een zilverkleurig glansduet voor twee toetsenborden waaraan twee paar handen zijn verklonken. Ik weet zeker dat menig kantoortypje regelmatig in zijn ergonomische bureaustoel geniet van vergelijkbaar etherisch geratel dat hij samen met een collega produceert.

De stem die ik moet horen om te kunnen leren wat een andere schrijver ooit geschreven heeft. Ik begeef mij weer tussen diverse werelden in, de brug die ik wil slaan die tussen mens en dier, maar daarover een andere keer graag meer. Eerst de klank die in de keel de herinnering aan wat geklonken heeft doet beklijven.

Behalve het hardop uitspreken van een zin, rondlopen om de zin in je lichaam te voelen indalen, kan je met je ogen zonder geluid een zin op een muur schrijven, of in de lucht. Een nieuwe tak van sport wellicht, luchtschrijven.