Met de trein uit Berlijn

28 december 2018

Met de trein vertrokken we na een wonderschone week in Berlijn. Uitgezwaaid door de moeder van mijn man, met Duitse Kuchen in onze magen. De middag was nog jong. Buiten was de wind weer opgestoken.

Stonden we buiten op het perron bibberend met de kraag omhoog, binnen in de trein was de kou niet van plan om bij ons weg te gaan. Het was zo koud dat we onze jas aanhielden.

Hoe had ik niet gehamerd op treinen boven het vermaledijde vliegen. Uren georeerd over de klimaatcatastofe die we onze (figuurlijke) kinderen aandeden. Het argument benoemd en geroemd van het gemak van de trein, het lezen, niet in de wachtrij hoeven staan op Schiphol en Tegel. En dan de ruimte voor je benen… Ik stond op om de proef op de som te nemen, en doorliep wagon na wagon, waar een weldadige warmte heerste.

We horen elkaars gedachten, over bezit dat geen bezit is, maar een concept dat schuw in de schaduw verkeert van concrete materialiteiten als vastgoed, automobielen, en vliegtuigen. Want een plek in een trein, gereserveerd of niet, is tijdelijk: een situatie in een bewegende modus.

“Deze stoelen zijn van ons, gereserveerde plaatsen laat je niet zomaar gaan,” zei ik, terwijl ik naar de rode ledlichtletters wees. Ik miste onze namen. Nu stond er slechts dat plaatsnummer ’74’ en ’76’ van Berlin naar Amsterdam reisden.

Hallo, dort is est ja ganz wärmer. De conducteur was een joviale Berliner. Zijn magere gestalte zat ruim in zijn DB uniform. Zijn glimlach bevestigde dat we in de andere wagons warmer zaten. We verroerden ons niet, we hadden gereserveerde plaatsen, de cocon van kou, de aura van een buiten dat we ras achter ons lieten, beviel ons wel. De stilte die intrad toen de andere mensen onze wagon verlieten.